Mijn manuscript ‘Vlinder in kant’ is af. De eerste versie staat op digitaal papier. Ondanks dat het afronden van een manuscript een euforisch gevoel geeft, is dat voor mij maar van korte duur. Na een dag of twee glijd ik langzaam in een mineurstemming.
De schrijfstoomtrein die de laatste weken veranderd was in een schrijfintercity, komt met piepende remmen tot stilstand en blijft puffend stilstaan op het station. De eerst dagen van rust waren heerlijk. Ik keek Netflix, knutselde weer wat of ging gezellig wat drinken met een vriendin. Lang leve de vrijheid. Maar die euforie was van korte duur.
Het broeit, het kriebelt, alsof mijn vingers fantoomschrijf hebben. Ze willen doortikken, maar … er valt niks te tikken, want er is niks om te tikken. Geen verhaal, geen personages, geen beelden. Noppes.
Het is niet zo dat ik een block heb, of geen inspiratie heb. Ideeën borrelen er altijd, en ik zou een kort verhaal voor een wedstrijd kunnen gaan schrijven. Zou kunnen. Yep, mijn onderbewustzijn verwoord al wat ik voel. Ik wil geen kort verhaal schrijven. Na het schrijven van drie boeken, drie keer negentigduizend woorden, voelt dit veel beter dan het schrijven van een kort verhaal. Ik heb altijd moeite gehad om mijn verhaal, de personages, de nieuwe wereld in vijf- of tienduizend woorden te proppen. Misschien ben ik wat lang van stof. Maar naarmate de personages steeds meer gaan leven, mij vergezellen op saaie autoritten, lange wachtrijen of onder de douche, willen ze steeds meer vertellen en ontvouwt het verhaal zich tot een grootser geheel, die met geen mogelijkheid in tienduizend woorden is te vertellen.
De redactie van poortwachters kan ieder moment in mijn inbox knallen. Ik wil niet aan een verhaal beginnen en dan direct weer ophouden. Dus wacht ik af. Schrijflanterfanten. Ik maak een teaser trailer, ik maak nog wat penneveren (ze zijn wel keileuk al zeg ik het zelf), wandel de bieb binnen en bemoei me met het nieuwe event dat in juni plaats gaat vinden, pak nog wat andere projecten aan die gaan komen als mijn boek er bijna is, ga naar een boekpresentatie en kijk Netflix series onder het nom van doelgroep-research doen (yeah wright). Het is niet dat ik niets doe, hee, ik heb ook nog een gezin en mijn werk, dus niets doen komt niet in mijn vocabulaire voor, maar op schrijfgebied ben ik de laatste dagen behoorlijk aan het lanterfanten.
Wachten is nog nooit mijn sterkste kant geweest, als ik in een file zit, rijd ik liever een landweggetje op, ook al kost het mij net zoveel tijd om weer op hetzelfde punt uit te komen. Het gevoel vooruit te gaan voelt zoveel beter dan stilstaan.
Ik kijk met mijn man naar de 100 serie. De ‘as you know, Bob’ vliegen over het scherm, maar ik erger me er niet aan. De personages zijn mooi en de serie is spannend. Murphy is de allergrootste Bob, maar Lincoln maakt veel goed (!). En stiekem doet het mij ook wel goed om te zien dat zelfs slecht geschreven dialogen toch zo succesvol kunnen zijn. Al doende leert men. Doen … mmmm.